Geschiedenis van de radiotherapie
De ontdekking
Het was maar een paar jaar na de ontdekking van de röntgenstralen, in 1902, dat William Allen Pusey (1865-1940, Chicago, Verenigde Staten) in deze röntgenstralen een mogelijke behandeling voor hodgkinlymfoom en andere soorten lymfklierkanker zag. In de daaropvolgende twintig jaar werden patiënten over hun hele lichaam bestraald. Hoewel het effect van de behandeling op de ziekte nog niet goed kon worden vastgesteld, werd wel snel duidelijk dat zelfs na een ogenschijnlijk succesvolle behandeling de ziekte meestal terugkwam, vaak met een fatale afloop. Het steeds terugkomen van de ziekte met een vaak dodelijke afloop werd echter niet toegeschreven aan de behandeling, maar aan het beloop van de ziekte. Daarmee was de mythe geboren: hodgkinlymfoom was een onbehandelbare ziekte met dodelijke afloop.
De ontwikkeling van de radiotherapie
Rond de jaren ‘20 van de vorige eeuw ontwikkelden Gilbert en Peters (1926, Toronto, Canada) een techniek, waarbij maar een klein deel van het lichaam werd bestraald. Er werd echter wel een hogere dosis gegeven. De therapie werd meer toegepast op de gebieden waar de kanker zich bevond. In 1931 rapporteerde Gilbert dat van de 15 patiënten die hij behandelde er nog 7 in leven waren en dat de gemiddelde overleving 6,5 jaar bedroeg. Voor die tijd was dat een heel goed resultaat. Veel later, in de jaren ’50, kreeg men pas echt interesse in de mogelijkheden van radiotherapie om hodgkinlymfoom te genezen. In de jaren ’60 werd radiotherapie vooral gegeven in combinatie met chemotherapie.
Radiotherapie vandaag de dag
Op dit moment wordt er nog steeds gebruik gemaakt van radiotherapie voor het behandelen van hodgkinlymfoom. Wel is er veel meer kennis over de uitbreiding van de ziekte en de bestralingstechnieken. Vroeger werden vaak bestralingsbundels van één of twee verschillende kanten gegeven. Daardoor werd ook gezond weefsel aanzienlijk belast en werd de tumor niet altijd goed bestraald. Vandaag de dag zijn er veel betere mogelijkheden om het te bestralen gebied te bepalen en kan veel preciezer dan vroeger worden bestraald. Hiermee wordt de tumor voldoende bestraald en het omliggende gezonde weefsel zo min mogelijk belast. De kans op genezing is hierdoor groter en de kans op bijwerkingen juist kleiner.