“Ik lijk al weer aardig op wie ik was” – Jan Follies

Vier jaar geleden ging ik met een bobbel in mijn oksel naar de huisarts. Volgens hem was het een flink aangezette aanhechting van de borstspier. Waarom zou ik hem niet geloven? Ook toen mijn voetbalmaten vroegen wat die bult in mijn lies was, sloeg ik er geen acht op. Ik werd steeds vermoeider, maar dat schoof ik op mijn nieuwe baan als voorlichter, die veel stressvoller was dan ik van te voren had geschat.

Toen ik na een paar maanden nog steeds tijdens het achtuurjournaal in slaap viel, stuurde mijn vriendin me naar de dokter. Ik kwam terecht bij een internist, die het na een operatie al gauw had gezien: non-Hodgkin. Kijk, ik heb het briefje nog waarop hij de diagnose had opgeschreven. Vermeld de naam van die man maar niet. Zelf moest hij met vakantie, maar zijn co-assistent zou na het weekend met de behandeling beginnen.

Zo'n ziekenhuis is een verzameling maatschappen, waarin eerste instantie aan de omzet wordt gedacht. Zo gemakkelijk zeggen ze daar niet: u kunt beter naar een ander gaan. Maar ik wilde perse een second opinion en die heb ik gekregen. Via een arts met wie ik bevriend ben, kwam ik bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis terecht. Bleek het Hodgkin te zijn in plaats van non-Hodgkin. Het was een trage variant, ik mocht eerst nog met vakantie.

Dat ik een lymfestelsel had wist ik niet, laat staan hoe het werkte. Je krijgt een gevoel van: zet de kist maar klaar, Jantje. Mijn vriend vertelde me dat zijn oudere broer aan Hodgkin was overleden, maar dat was vroeger, toen er nog nauwelijks bruikbare medicijnen waren.

De eerste week werd ik in het ziekenhuis opgenomen, ik kreeg meteen een enorme chemoklap. Daarna nog maandenlang twee keer per maand naar de polikliniek. Ik woonde toen nog in de Jordaan, ik kon net mijn huis halen voordat ik moest overgeven. Woensdag was de behandeling. Donderdag en vrijdag deed ik het rustig aan, maandag en dinsdag werken, woensdag weer naar het ziekenhuis. Na de chemokuur ben ik ook nog een half jaar drie keer per week bestraald. Veel last daarvan had ik niet, hooguit een licht, wee gevoel. Ik kon mijn reguliere leefpatroon grotendeels in stand houden: overdag werken, 's avonds de kroeg in - een beetje rustig aan met het bier - af en toe een kwartiertje meevoetballen met mijn vaste ploeg. Kijk, ik heb overal zwarte puntjes op mijn lijf. Merktekens die aangeven waar ik ben bestraald. Hoeven ze niet meer te zoeken als het terugkomt.

Na de eerste paniek had ik al gauw een gevoel van zelfvertrouwen. Niet vanwege de statistieken, die zijn goed voor wetenschappers, gewoon vanuit mezelf. Dat droeg ik ook uit, tot in de wachtkamer aan toe. Ik weet niet of het nog zo is, maar we zaten toen met tientallen patiënten bij elkaar, mensen die moesten worden behandeld, mensen die op controle kwamen. Ik kon ze zo aanwijzen die niet zouden overleven, die herkende ik aan hun uitstraling, de losers. Ik kleedde me altijd in mijn beste pak, stropdas, gepoetste schoenen. Ik drong ook altijd voor, ik had haast, er waren nog belangrijker zaken aan de orde! Of ik me daarmee geliefd heb gemaakt? Weet je, dat verplegend personeel begreep mijn houding. Die snapten waarom ik me zo gedroeg, de mentaliteit van: mij krijgen ze er niet onder.

Toen de behandeling achter de rug was kreeg ik een rare reactie, die nog al dramatisch heeft uitgepakt: ik wilde perse trouwen met mijn vriendin. Later ben ik erachter gekomen dat ik alleen maar een ongelooflijk groot feest wilde geven om mijn wederopstanding te vieren. Daar had ik het huwelijk niet voor moeten gebruiken. Wat evenmin bevorderlijk is voor een intieme verstandhouding is invitrofertilisatie. Ik had voor de behandeling zaad laten invriezen, maar het hele proces is voor een vrouw zo ingewikkeld, langdurig en pijnlijk dat het een relatie ondermijnt. Verder is het geloof ik wel goed met me gegaan. Ik heb nog een jaar met een prednisonkop gelopen. Mag ik dat zo zeggen? Toen een vriend van me een dergelijke opmerking maakte in de Volkskrant leverde dat boze brieven op. Ik houd er net als hij van de dingen bij zijn naam te noemen.

Als gemeentelijk voorlichter kan ik me aardig uitleven en daardoor ben ik weer aardig gaan lijken op wie ik was: een driftig baasje met vaak eenduidige teksten. Misschien dat ik nog wat roekelozer ben geworden dan voor mijn ziekte. Ik heb nog minder behoefte om op safe te spelen. Laten we toch maar actie ondernemen, het geld komt later wel. Steeds balancerend op de rand van spelonken en ravijnen. Toch zei iemand laatst tegen me dat ik aardiger was geworden, milder. Zelf zeg ik liever: slapper. Ik heb nog altijd dezelfde huisarts, ik ga er van uit dat hij me na die miskleun van vier jaar geleden drie keer zo goed nakijkt. In Amerika had ik waarschijnlijk een hoop poen kunnen vangen van die internist uit het ziekenhuis, daar ben ik ook niet meer op teruggekomen. Iedere dokter heeft zijn eigen kerkhof, beweert mijn vriend-de-arts. Dat zal wel, maar ik hoef er nog niet te liggen. Met mij gaat het goed!

Tekst: Jeroen Terlingen - LVN